Verdrag van Nonsuch

Nonsuch Palace

Het Verdrag van Nonsuch, getekend op 20 augustus 1585 door koningin Elizabeth I van Engeland en de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden, zegde Engelse steun toe aan de Nederlandse Opstand en was een reactie op het Verdrag van Joinville dat in januari 1585 tot stand was gekomen tussen koninkrijk Frankrijk en Spanje. Het werd getekend op Nonsuch Palace in Surrey.

Het verdrag[bewerken | brontekst bewerken]

De Republiek had al een paar maal gevraagd om Engelse hulp in haar strijd tegen Spanje,[1] maar Elizabeths politiek was er altijd op gericht geweest geen hulp te bieden aan opstandelingen die optraden tegen een legitieme regering. Bovendien waren de Engelse strijdkrachten (legers, maar vooral de vloot) in haar ogen nog niet gereed voor een confrontatie met Spanje.

Het Verdrag van Joinville leidde ertoe dat Elizabeth haar standpunt herzag en bereid was de Republiek te hulp te schieten. Naast angst voor de Frans-Spaanse alliantie had zij vrees dat de rooms-katholieken in Engeland aanleiding zagen om hun zaak in hun voordeel te bepleiten, c.q. te bevechten.

Het verdrag kwam erop neer dat Engelse troepen – de uiteindelijke troepenomvang bestond uit 1.000 ruiters en 6.350 soldaten – naar de Noordelijke Nederlanden kwamen in ruil voor Engelse medezeggenschap op bestuurlijk en militair terrein en de overhandiging van Brielle, het fort Rammekens en Vlissingen aan de Engelsen. Voor het bestuur vaardigde Elizabeth Robert Dudley, graaf van Leicester, af. Hij kreeg een van de twee zetels die in de Raad van State ter beschikking waren gesteld aan de Engelsen.

Resultaten[bewerken | brontekst bewerken]

Spanje beschouwde het verdrag als een oorlogsverklaring en het leidde binnen drie jaar tot de mislukte Spaanse poging Engeland binnen te vallen middels de Spaanse Armada.

Voor de opstand in de Nederlanden was de onderneming van de Engelsen geen succes. Dudley bleek niet geschikt voor zijn taak en kwam vaak in conflict met landsadvocaat Johan van Oldenbarnevelt. Na de Slag bij Warnsveld (1586), die in een nederlaag voor de Staatse en Engelse troepen eindigde, vertrok Dudley voor winterverlof naar Engeland.

In juni 1616 werd de schuld deels ingelost of anderszins ongedaan gemaakt door onderhandelingen van Johan van Oldenbarneveldt. De pandsteden kwamen weer in handen van de Staten-Generaal der Nederlanden. Ter compensatie behield de Engelse ambassadeur Dudley Carleton een zetel in de Raad van State. De Nederlandse ambassadeur Noël de Caron was betrokken bij de opstelling en afwikkeling van het vernieuwde verdrag.

Externe links[bewerken | brontekst bewerken]